1-8-2018 – Na dertig jaar Nederlandse Vereniging voor Fytotherapie (NVF) leek het
me aardig eens terug te kijken naar hoe dit tijdschrift zich heeft ontwikkeld. De NVF is in 1988 opgericht. Al in 1988 verschenen er drie edities van een gefotokopiëerde NVF-nieuwsbrief, dat was dus jaargang 1; vandaar dat we nu de 31e jaargang schrijven.
Het is grappig om te zien hoe de focus in de loop van de jaren is verschoven. In de beginjaren speelde homeopathie nog een grote rol, ook bij het eerste NVF-congres in 1989. De titel was 3×1=4 en hiermee werd bedoeld dat de samenwerking tussen fytotherapie, homeopathie en allopathie een vierde dimensie van zorg zou opleveren voor de patiënt. De NVF was namelijk opgericht door wetenschappers die onderzoek naar geneeskruiden wilden doen en enkele bedrijven die homeopathische geneesmiddelen maakten. Die bedrijven wilden graag ook fytotherapeutische geneesmiddelen verkopen. In Nederland was er echter maar één manier om een kruidenextract te registreren als geneesmiddel, en dat was als een homeopathische oertinctuur. Om dit te veranderen zou een lobby op Europees niveau nodig zijn. Daarom heeft de NVF samen met onder meer Duitse en Engelse zusterverenigingen in 1989 de koepel ESCOP opgericht. De activiteiten van ESCOP – het uitgeven van wetenschappelijk onderbouwde kruidenmonografieën – vormen een terugkerend thema in dit tijdschrift.
In januari 1990 verscheen de NVF-nieuwsbrief al professioneel in druk: maar liefst veertig pagina’s dik en dat zonder advertenties. Vanaf die tijd kwamen er vier gedrukte edities per jaar. Dit was mogelijk dankzij een genereuze subsidie van een van de sponsorende bedrijven. Na enkele jaren veranderde de naam in Nederlands Tijdschrift voor Fytotherapie. Farmacognost Bert van den Berg zorgde voor wetenschappelijke inhoud en continuïteit tot en met de eerste editie van 1996. Geleidelijk aan werd de hoofdmoot van farmacognostische artikelen aangevuld met klinische thema’s en de ervaringen van artsen. Hoogtepunten vond ik, naast de vertaalde wetenschappelijke artikelen, de pittige boekbesprekingen van Charles Wauters en het veelvuldig herdrukte artikel van Gerben Hoogsteen (1992) over hoe om te gaan met doseringen in de artsenpraktijk. Ook naar de artikelen over wilgenbast (Kiauw de Munck-Khoe, 2001), oncologie (Kiauw de Munck-Khoe, 2003) en synergie (Johan van Meer, 2006) werd nog vaak gevraagd.
Qua vorm zijn er een paar opvallende sprongen gemaakt. In 1996 (jaargang 9) werd de sponsoring van het NTvF abrupt beëindigd en stopte de hoofdredacteur na nr. 1 de verschijning van het blad. De Stichting Voorlichting Fytotherapie (SVF) schoot te hulp en financierde uit eigen middelen nummer twee van 1996 en twee edities in 1997. Dit waren crisisedities van twaalf pagina’s, eenvoudiger opgemaakt en toegankelijker geschreven. Tot dan toe was het tijdschrift zonder advertenties in beperkte oplage professioneel gedrukt en hoofdzakelijk verspreid onder de (circa tweehonderd) NVF-leden. De bedoeling van de SVF was om breder te gaan verspreiden, ook onder artsen, en hiervoor bedrijven aan te trekken die dit zouden sponsoren. Het lukte de SVF echter niet om meer dan drie sponsoren te vinden en de aangeboden financiering bleef ver onder het geraamde budget. Bovendien herkende de NVF zich minder in de door de SVF geredigeerde versies. Noodgedwongen werd weer naar een zelf gefotokopieerde nieuwsbrief uitgeweken.
In 1998 kwam een van de NVF-sponsors met een nieuw initiatief: bedrijven zouden om de beurt de kosten dragen, zichtbaar zijn (adverteren) en dan kon er zeer breed (grotendeels) gratis worden verspreid. Hiertoe kocht de NVF zo’n 2500 adressen van Nederlandse apothekers in. De tweede uitgave in deze stijl (voorjaar 1999) ging ook naar huisartsen en de oplage steeg daarmee naar 20.000. Hierna waren er geen andere bedrijven bereid om het stokje over te nemen. Een tweede gedrukte uitgave in 1999 was mogelijk doordat de Commissie Toetsing Fytotherapeutica budget had voor een gedrukte oplage met hun congresverslag. Vanaf 2000 heeft het NVF-bureau zelf de uitgave van twee specials (gedrukt in zeer grote oplagen, met advertenties) en twee gefotokopieerde nieuwsbrief-edities per jaar opgezet. Dit liep zo goed dat vanaf 2003 alle vier de edities weer gedrukt en breed verpreid konden worden, dank zij advertentie-inkomsten.
De NVF moest het vanaf 2008 zonder sponsorende bedrijven doen. Dit had te maken met de financiële crisis en de geringe belangstelling van het bedrijfsleven voor de registratie van kruidengeneesmiddelen die vanaf 2004 mogelijk was geworden. Toen werden er vraagtekens gezet bij de erg brede verspreiding van het NTvF. Het bleek dat juist onze doelgroep – ‘milieubewuste’ artsen en apothekers – zorgde dat hun gegevens niet in de bestanden zaten van de commerciële bureaus die ons ‘relevante’ adressen verkochten. Vervolgens is een paar keer belangstelling gewekt met een bijlage bij het Pharmaceutisch Weekblad (PW) in edities die ook naar huisartsen gingen. Van daaruit ontstond, in combinatie met het eigen NVF-netwerk, het huidige lezersbestand met zowel leden als abonnees. In 2015 heeft de overgang van klassiek gedrukt naar printing on demand het mogelijk gemaakt om flexibeler met aantallen om te gaan.
Het NTvF is in de loop der jaren, zonder sponsoring of subsidie en met wisselende advertentie-inkomsten, uitgegroeid tot een belangrijk wetenschappelijk ankerpunt voor de fytotherapie. Je zou verschillende artikelen uit de beginjaren nu gewoon weer kunnen plaatsen: ze zijn door de wetenschappelijke insteek van blijvende waarde. Omdat in de maatschappij buiten de NVF de kennis over de wetenschap rond fytotherapie nog steeds gering is, zou dit amper opvallen. Een concurrerend advertorial-gedreven tijdschrift maakte tien jaar na dato ‘nieuws’ van een illegaal uit het NTvF overgenomen artikel over diabetesplanten. Nog steeds is de concurrentie met dit soort pseudo-wetenschappelijke tijdschriften snoeihard, zowel om adverteerders als om betalende lezers. De doelgroep voor dit gespecialiseerde kwaliteitsproduct blijft binnen het Nederlands taalgebied immers beperkt. We zijn inmiddels in een wereld terechtgekomen waar veel mensen – ook hoogopgeleiden – het verschil tussen echt nieuws en nepnieuws amper zien en het animo om voor informatie te betalen is flink gedaald.
Dankzij vrijwilligerswerk van goedgekwalificeerde mensen en sterk wisselende, maar niettemin continue advertentie-inkomsten heeft dit tijdschrift haar professionele uitstraling en redactionele onafhankelijkheid weten te behouden.
Ik ben inmiddels al over de lengte van deze column heen en ga geen namen meer noemen. Het zouden er ook te veel zijn. Maar, zoals de Brabanders zeggen: ‘Dè ge bedankt zeit, dè witte!’
En nu kijken we vooruit: op naar de veertigste jaargang!
In: Ned Tijds Fytoth jg 31 (2018) nr 4 pag.22-23. Zie www.fyto.nl.